De glas-in-lood ramen in de Grote Kerk zijn opnieuw, anno 2023, aan restauratie toe. Zo’n 15 ramen verkeren in slechte staat. Vooral het loodwerk verdient aandacht. Door vervuiling, weersinvloeden en ouderdom is het loodwerk aangetast, verzakken de ramen en is er lekkage ontstaan. Concreet betekent het, dat het lood moet worden vervangen. Totale kosten zo’n € 1,5 miljoen. Naast het verkrijgen van subsidiegelden, ongeveer 40-50% van de restauratiekosten, zal de kerk zelf 50-60% op moeten brengen en dan gaat het over een bedrag van zo’n € 750.000. De Stichting Behoud Grote Kerk en de Vrienden van de Grote Kerk trekken hierin samen op om geld in te zamelen voor dit project. De werkgroep krijgt de naam ’Ramen in Nood’.
Hoe het begon
In de twaalfde eeuw werd in Saint Denis, even ten noorden van Parijs, begonnen aan de bouw van de eerste kerk in een nieuwe bouwstijl. De grote promotor was abt Suger. De stijl werd gekenmerkt door licht, kleur en ruimte, ook wel de ‘Architectuur van het Licht’ genoemd. Later zou men spreken van de gotische stijl. Door gebruikmaking van een kruisribgewelf in combinatie met luchtbogen en steunberen was het mogelijk grote ramen te maken die gevuld werden met gekleurd glas-in-lood. De Grote Kerk van Dordrecht is in de veertiende/vijftiende eeuw eveneens gebouwd in deze stijl.
Tussen de twaalfde en de vijftiende eeuw bereikte de glazenierskunst een hoogtepunt in Frankrijk, zoals nog steeds te zien is in de kathedralen van Chartres en Bourges. Er werd hoofdzakelijk gebruik gemaakt van glas in de kleuren blauw, rood, geel en groen. De loodstrips volgden zoveel mogelijk de lijn van de tekening. Het kleurenspel van deze ‘wanden van licht’ stond symbool voor God als het oneindige Licht.
Vanaf de zestiende eeuw werden de stukken glas groter en konden er door de ontwikkeling van meerdere kleurtinten gehele onderwerpen op blank glas worden geschilderd om daarna in de oven te worden gebrand. De ramen zagen er toen meer uit als een schilderij.
De verheffing tot collegiale- of kapittelkerk in 1367
Omstreeks 1367 werd de Grote Kerk, met toestemming van de bisschop van Utrecht, verheven tot collegiale- of kapittelkerk waarin een college van kanunniken regelmatig de getijden of koorgebeden moesten verrichten. Bouwkundig verschilt een kapittelkerk van een gewone kerk doordat er zitplaatsen voor het kapittel moesten worden aangebracht in het koor van de kerk: het koorgestoelte. De verheffing tot kapittelkerk was aanleiding tot vergroting van de kerk met een nieuw hoogkoor, groter en breder dan het bestaande koor, een kooromgang met kapellen en een middenschip met zijschepen en kapellen.
De kerk zal zéker, zoals gebruikelijk, gebrandschilderde ramen hebben bezeten. Helaas is daar weinig over bekend, daar de kerk in 1457 door brand werd getroffen. In het oudste grafboek van de kerk staat: ‘1418, 12 april, een graf gelegen in de Groote kerck op ‘t Vrouwenkoor (Mariakoor) aan de noordzijde in de kerke, onder de Oude-kleederkopersglas’.
De brand van 1457 en de herbouw
28 juni 1457 brak er in de stad een grote brand uit die ook de Grote Kerk trof. De toren en de kapellen aan de noord- en zuidzijde van het middenschip bleven gespaard, evenals de onder-muur van het Mariakoor, maar het transept en het hoogkoor brandden tot de grond toe af. De herbouw, onder leiding van de Antwerpse bouwmeester Everaert Spoorwater, werd snel ter hand genomen. Deze bouwde een geheel nieuw hoogkoor en transept en herstelde het middenschip. De
kerk werd overwelfd met een stenen kruisribgewelf met fraaie schilderingen.
Het hoogkoor is uniek vanwege zijn ruimtelijke werking en behoort met zijn 35 meter tot één van de langste koren van Europa. Ter vergelijking: het koor van de kathedraal van Reims en van Keulen is 29 meter, van ‘s-Hertogenbosch 27 meter en van de Utrechtse Dom 28 meter.
De glas-in-loodramen van de Grote Kerk door de eeuwen heen
Omstreeks 1470 was de kerk zo goed als hersteld. De glazeniers zullen tijdens de herbouw heel veel werk hebben verzet. In 1464 werd glazenier Jan Viinck betaald om dat glas (raam in de Sint-Ponciaanskapel) weeder te maecken, want opp sintte Maetteusdach met dien groetten stoerem uutwoey’. In totaal telde de Grote Kerk 72 glas-in-loodramen: het Mariakoor 8, de kapellen rond het koor 20, het hoogkoor boven 17, de transepten 7, de kapellen aan de noord-en zijdzijde van het middenschip 10 en het middenschip boven 10. Welke voorstellingen er op de gebrandschilderde ramen waren afgebeeld, is zo goed als niets bekend. Tot 1572 zullen weinigen zich gestoord hebben aan afbeeldingen van heiligen op de ramen. Dit veranderde toen de Watergeuzen 25 juni 1572 in de stad werden toegelaten en er een einde kwam aan ruim vierhonderd jaar Rooms-Katholicisme. De stad koos de zijde van het Calvinisme. Altaren, kruis- en heiligenbeelden werden weggehaald en muurschilderingen verdwenen onder de witkalk. De gebrandschilderde ramen hebben het wat langer uitgehouden. In 1626 werd door kerkleden geklaagd over de aanwezigheid van geschilderde afgoderey in de glaesen met het verzoek dezelve uyt de glaesen te weren. De kerkenraadsnotulen weten zelfs in 1649 nog te melden: ‘alsoo in de kercken deser stede verscheydene reliquien van beelden in de glasen werden gevonden, is noodigh geacht sulx den Heere Borgemr aen te dienen en weeringe van ergernis te versoeken’.
Voor de stenen montants (verticale stijlen) en traceringen aan de bovenzijde van het raam kwamen houten montants in de plaats die doorliepen tot de spitsboog en kregen de ramen blank glas. Ook werden vanwege scheuren in de gewelven van de viering vijf vensters van het transept en twee van het hoogkoor aan de westzijde dichtgemetseld. Wel werden nog nieuwe ramen gemaakt, maar dan met de wapens van de kerkmeesters, zoals in 1604 aan de oostzijde van het Mariakoor en de familiewapens van het geslacht Oem in het hoogkoor door de glaesmaker Pieter Jansz. in 1614.
Een gebrandschilderd raam voor de Van Slingelandtkapel en de Sint-Odulphuskapel
In het zuiderzijschip ligt de voormalige grafkapel (de tweede kapel vanaf de toren) van de regentenfamilie Van Slingelandt. Oorspronkelijk was de kapel eigendom van het gilde van de bontwerkers en werd naar de patroonheilige van het gilde ook wel de Sint-Annakapel genoemd.
Eind 17de eeuw werd de kapel slechts incidenteel gebruikt en deden de bontwerkers de kapel in 1689 van de hand. De kapel kwam nu in bezit van de familie Van Slingelandt die een raam met familiewapens liet plaatsen. Dit raam is verdwenen, maar in het familiearchief bij de Hoge Raad van Adel in Den Haag bevindt zich een tekening van dit raam, waarin onder een baldakijn de stamwapens van de familie Van Slingelandt staan afgebeeld tussen twee zwanen als schildhouder. Na 1702 vindt er een wijziging plaats bij de schildhouder en verandert de linker zwaan in een adelaar waarop een gekroonde L staat afgebeeld. In 1702 werd namelijk Barthout van Slingelandt in de adelstand verheven door de Rooms-Duitse keizer Leopold I, koning van Hongarije en Bohemen. Namens de keizer was Barthout afgezant bij de koning van Pruisen. In 1753 liet de familie een fraai hekwerk plaatsen voor de kapel met de schildhouders, het familiewapen en de spreuk Candide et Cordate = Oprecht en Moedig.
In 1722 kwam de familie Van Slingelandt in bezit van de Sint-Odulphus- of Eenhoornkapel (de eerste kapel aan de noordzijde vanaf de toren). Hier lieten zij eveneens een raam met familiewapens aanbrengen, gemaakt door Arnoldus Sanders van Wel en zijn zoon Evert. Ook van dit raam is een tekening bewaard gebleven.
Vernieuwing van de ramen tijdens de restauratie 1903-1939
Eind 19de eeuw bevond de kerk zich in zo’n staat van verval die restauratie noodzakelijk maakte. Deze werd in 1903 begonnen en stond onder leiding van ir. Jos Th. J Cuypers (zoon van dr. P.H.J. Cuypers) en stadsarchitect H.W. Veth. De restauratiewerkzaamheden zouden bijna veertig jaar duren. Een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden vormde het herstel van de ramen en hun beglazing. Alle ramen werden weer voorzien van natuurstenen montants en traceringen. Ook delen van de raamomlijsting moesten geheel worden vernieuwd.
Tussen 1903 en 1905 werden de ramen van het hoogkoor gerestaureerd. Het hoogkoor heeft, zoals we eerder zagen, 17 ramen, waarvan er twee werden dichtgemelseld. 15 ramen kregen stenen montants en traceringen. Tussen de montants werden brugstaven geplaatst voor stevigheid. De vlakken werden opgevuld met geometrisch-abstracte patronen van gekleurd glas en in lood gevat.
In de traceringen werden plantaardige motieven en beroepen uitgebeeld. Onderstaand enkele voorbeelden: metselaar, glazenier, graver (grafdelver) en timmerman.
De ramen in het Mariakoor
Tussen 1905 en 1908 kreeg het Mariakoor nieuwe ramen, evenals in het hoogkoor bestaande uit geometrisch-abstracte patronen en traceringen met bladmotieven met onder meer jaartallen en monogram van de twee architecten: Cuypers en Veth.
Schenkingen van gebrandschilderde ramen tijdens de grote restauratie 1903-1940
In opdracht van de familie Stoop werden in 1909 drie ramen geplaatst in de Jeruzalemskapel met als thema: de Sint-Elisabethsvloed 1421, de stadsbrand 1457 en de verrassing van Dordrecht 1480(81). De Familie-Vereeniging-Vriesendorp schonk in 1914 een raam met centraal de jonge martelaar Pancratius.
In 1931 schonk mevr. J. Overvoorde een raam, gewijd aan de Johannieter Orde. De drie ramen uit 1931 in de Meerdervoortkapel zijn eveneens een geschenk van de familie Stoop. Zij vormen een drieluik waarbij Christus centraal staat: de geboorte, dood en opstanding. Al deze ramen zijn vervaardigd door atelier ‘t Prinsenhof in Delft.
Het Krafftraam uit 1954 in het zuidertransept
De Dordtse margarine-fabrikant P.G. Krafft had een kapitaal ter beschikking gesteld voor het plaatsen van een raam ter nagedachtenis aan zijn moeder. Helaas was hij in 1949 plotseling overleden. Het plan werd echter doorgezet en het raam in 1954 geplaatst naar ontwerp van Johan Dijkstra uit Groningen (afb. onder). Het raam bevat vijf thema’s: 1. De watergeuzen in Dordrecht in 1572. 2. Het Heilig Avondmaal met Willem van Oranje in 1574. 3. De Statenvergadering in 1572. 4. De Synode van Dordrecht in 1618-1619. 5. De Bijbelvertaling van 1537.
De restauratie van de ramen van 1983-1987
In een brochure uit 1964 stond onder meer het volgende: ‘De Grote Kerk is toe aan een ingrijpende restauratie, in hoofdzaak aan het koor, doch ook aan de ramen van het westelijk gedeelte. Verschillende natuurstenen raamvullingen zijn door de zettingen van het kerkgebouw gescheurd en moeten door nieuwe worden vervangen. De hevige explosies tijdens de laatste wereldoorlog zullen mede oorzaak zijn geweest van het ontstaan van kleine scheurtjes in de natuursteen. Door inwatering en vorst is het vernielingsproces verhaast’. Het zou tot juli 1983 duren eer er een begin kon worden gemaakt met de werkzaamheden. Bij de restauratie van de ramen in het hoogkoor (onder) konden de traceringen gehandhaafd blijven, maar de natuurstenen montants moesten worden vernieuwd. Bij de ramen werden nieuwe bronzen brugstaven aangebracht voor versteviging van de glas-in-loodpanelen.
De venstertraceringen van het middenschip waren na circa 50 jaar zo verweerd en gescheurd dat ze geheel vernieuwd moesten worden; hiervoor konden de oude tekeningen nog worden gebruikt.
Tegen het einde van de restauratie in 1986/87 was de slechte staat van het lood van het Krafftraam in het zuidertransept een tegenvaller. Het gebrandschilderd glas moest verwijderd worden en voor- zien van nieuwe loodstrips, waarna het circa twaalf meter hoge raam kon worden teruggeplaatst.
De ramen in de Sint-Joriskapel
De in 2006 geplaatste ramen hebben als thema de Dordtse gilden en zijn ontworpen door Teun Hocks. De objecten op de ramen verwijzen naar de Dordtse ambachtsgilden, maar ook naar de hedendaagse wegwerpmaatschappij. De ramen zijn een geschenk van The Broere Charitable Foundation en vervaardigd in glasatelier Hagemeier in Tilburg.